Van de helft van een tunica zijn de lengte van de clavi en de halsversiering bewaard. Aan de binnenzijde werden bovendien linnen lussen in ecru bewaard. Op de clavi staan kleine naakte putti afgebeeld. De ene keer staand, de andere keer zwemmend met een eend in de armen en alternerend met leeuwachtigen, hazen en waterplanten. De hals is versierd met geometrische motieven waaronder groene festoenen met druiventrossen en gevulde manden in een boogfries staan.
Herkomst:
Egypte
Periode:
6de - 8de eeuw
Materiaal:
Linnen en wol
Afmetingen:
Ketting: 39 cm, inslag: 66 cm
Aanverwanten:
MAK, Wien, inv. T 448.1+2-1883: binnenkant gedubbeld met lussen.
Verwerving:
Collectie Koptisch textiel Fill-Trevisiol: schenking
Bewaarplaats:
Koninklijk Museum van Mariemont
Wollen legwerk, ingeweven in een linnen weefsel
I. Grondweefsel
Ketting:
linnen in natuurlijke kleur, S: 22/cm
Inslag:
linnen, S: 20/cm
Binding:
effenbinding
Bijzonderheden:
inslagstrepen elke 13de scheut van de effenbinding. Inslagstrepen: in één scheut: 2 gepaarde draden voor de effenbinding en in dezelfde scheut maken 2 gepaarde draden lussen op de achterzijde van het weefsel
II. Delen in legwerk
Ketting:
linnen, S
Inslag:
rode, zwarte, blauwe, oranje, bruine, gele, roze en schakeringen van groene wol, S: ± 40/cm; linnen in natuurlijke kleur, S: 44/cm
Binding:
inslagripsbinding: 2/2
Ribben per cm:
11-12
Naaidraad:
linnen, S2Z
Speciale technieken:
legwerk met galen, inslag met de omtrek van het patroon mee ingelegd, verticale lijn in vliegende draadtechniek
Kleurstofanalyse:
inslagdraad: rode wol, Z: meekrap